INDOPEDIA
|
De Indische Encyclopedie
|
19697769 Bezoekers
27 Bezoekers online
Herinneringen van een Stadswachter van Semarang.
December 1941-December 1945.
9) Twee maanden in Kin Sayark.
De dag dat wij aankwamen in het kamp Kin Sayark was omstreeks 21 Januari 1943.
Reeds de volgende dag moesten allen op corvee om bamboes te kappen in het bosch op ½ uur loopens afstand.
De gekapte bamboes moesten naar het kamp worden gebracht voor loodsenbouw. Bepaald zwaar was dat werk niet, want je kon gelegenheid genoeg vinden om te rusten , doch het was onaangenaam voor onze handen en beenen vanwege de vele doeries (stekels) in de bamboe en overal op den grond.
Allen liepen wij lichte wonden op.
Velen van ons waren te vermoeid van de zware reis en konden niet werken. De volgende dagen was er weer bamboe corvee en werden de eerste fitploegen ingedeeld voor werk aan de spoorweg. Ook ik was daarbij en werkte eenige dagen aan boschkappen met behulp van een olifant.
De boomen werden door ons met bijlen en zagen geveld en in groote stukken gezaagd. Die boomstukken moesten dienst doen voor bruggenbouw.Zij werden door een olifant met een manke poot gesleept naar een verzamelplaats, waar zij vierkant bekapt werden en deels verzaagd voor de bruggenbouw.
Gelukkig deed ik maar een paar dagen aan dit zware werk mee en kreeg toen, met heel oude kongsi van Soerabaja, een plaatsje in de keuken en wel in de groente ploeg. Het was daar wel langdurig werken van s'morgens vroeg tot s'avonds laat doch niet bepaald zwaar en niet onder de druk van de Jappen.
Het kamp telde toen 3000 á 4000 man en elke week kwamen er nieuwe bij en gingen oude ploegen naar hoogerop gelegen kampen o.a. Rin-tin, Hin-dato, Pramkassi en zelfs naar de Drie-pagoden-pas op de grens Siam - Burma. Van die kampen hoorden wij weinig en wat wij hoorden was slecht nieuws betreffende voeding en zwaar werk.
Onze stadswacht werd door die verplaatsingen binnen een week geheel uit elkaar gerukt. Wij bleven nog maar met een 25 man daar in Kin Sayark. Een groot deel van ons kwam terecht in Rin-tin ongeveer 20 km. van Kin Sayark en kleinere gedeelten in nog verder gelegen kampen.
Nadat wij plus minus 14 dagen in Kin Sayark waren, was de algemeene toestand al zeer verslechterd. Vooral de werkploegen hadden het zwaar. De keuken met wel 100 man personeel werkte zeer slecht. Er kwam niet te veel binnen voor de bereiding van het eten. Er werd veel gestolen en de jongens konden het massa kookwerk niet, gevolg ongare of te zachte rijst, slecht bereidde rijstepap, niet smakelijke rijstekoeken met visch, onsmakelijk en taai gedroogd vleesch, van alles altijd veel te weinig en slechts weinig groente, veel knollen en zoo nu en dan wat versch vleesch.
Zoo nu en dan geen suiker in de pap en als er suiker was dan nog maar een half lepeltje. Soms moesten de menschen zelf hun rijst koken en daar kwam bij menigeen niets van terecht.
De keuken begon met vijftig wadjans en binnen 3 weken waren door onhandige behandeling al dertig niet meer bruikbaar.
De Jap ging daarom vreeselijk te keer en vulde de ontbrekende maar zelden aan.
Het weer was droog en winderig en gaf daardoor een overmaat van blauw gekleurd stof dat in en door alles doordrong, zelfs in het eten.
De ligging in de loodsen was slecht en onze kleederen sleten van ons lijf en werden niet aangevuld.
Dat alles en het zware werk vorderden zooveel zieken dat binnen drie weken al meer dan 50 % van ons niet meer in staat was om te werken.
De ergste zieken begon men toen al terug te voeren naar de ziekenkampen Canchil buri en Chung-key w.o. ook al eenige stadswachters.
Bij ons werd Dr. van Rijn ernstig ziek en stierf vrij plotseling en niet lang daarna volgde in dit kamp Dopenharen.
Van Rin-tin kregen wij bericht van het overlijden van v.Haastert en Pilauro, zoodat in de eerste maand ons al vier stadswachters ontvielen en 75 % niet meer fit was.
Doordat ik in de keuken werkte en goed te eten had, en licht werk, bleef ik fit.
Ook onze ligging in zelve opgezette optrekjes nabij de keuken vlak langs de rivier was veel gunstiger dan boven in het kamp. Wij konden geregeld baden en wasschen en hadden weliswaar langdurig, doch regelmatig werk.
Deze algemeene toestand werd nu dagelijks hier slechter en in Rin-tin nog erger. Dagelijks ontviel ons één onzer en in Rin-tin al meerdere per dag.
In de laatste dagen van Februari 1943 zaten wij nog rustig in de keuken en hadden een optrekje waarin lagen: van Benthem, Heres, Bakhoven, Gerhads, van Dongen en Jongenburger, allen in de keuken werkzaam.
Gerhads en van Dongen zijn beide eenige maanden later gestorven.
Toen brak het moment aan, dat de Jap niet genoeg corveers kon krijgen onder de mannen in het kamp en moesten alle fit menschen uit de keukens. Hieronder viel ook ik en van Benthem, de overigen van de kongsi waren niet meer fit.
Zij bleven in de keuken en werden later afgevoerd naar de hospitaalkampen. Met van Benthem heb ik toen een veertien dagen zwaar spoorweg corvee gehad, voornamelijk boschkappen.
Gelukkig troffen wij het nog al met onze hooge leeftijd en werden wij eenigzins door de Jappen (Koreanen) ontzien, zoodat wij op peil bleven.
Onze connectie met de keuken, waar wij de weg zelve wisten, gaf ons soms ook nog wel wat extra.
Wij verdienden in die tijd, als korporaal 0,30 tical per dag, en elke dag was raak, zoodat ik in die tijd op Kin Sayark geregeld m'n sigaret kon rooken en ook nog wel eens iets uit de kantine kon koopen.
Op den 7de Maart 1943 was er weer een algemeene keuring door de Jap voor fitmenschen voor het spoorwegwerk aan het kamp Hin-dato en ongelukkiger wijze werden van Benthem en ik daarvoor als reserve genoteerd. De volgende dag zou het vertrekken zijn en dus moesten wij inpakken.
Wij namen zoo weinig mogelijk mede want het zou een marsch van twee dagen worden.
Op de morgen van den 8ste stonden wij aangetreden en, wij als reserve, moesten mede omdat er vele uitvallers waren.
Zoo vertrokken wij met 300 man, w.o. slechts een paar stadswachters, naar het hooger gelegen kamp.
Het weer dat in Januari en Februari vrij koud was in de morgen, was nu al veel warmer in de ochtend en moordend heet in de middag.
Nog een maand geleden stookten wij 's nachts en 's morgens tot 11 uur vuren, om ons te warmen en gingen 's avonds dik gekleed naar bed.
Weinigen hadden behoorlijke dekens.
Ik bezat alleen een dunne sprei en wat goenie zakken.
Toen wij weggingen keken wij het stel onfitten eens aan en constateerden onder de behaarde gezichten en in hun schamele kleeding meenig wrak dat niet meer lang zou kunnen leven.
Inderdaad begon van toen af aan het sterftecijfer te stijgen en werden de ziektekiemen ruim verspreid. Beri2, malaria, buikloop, algemeene verzwakking, oogziekten, puisten waren aan de orde van de dag en de verzorging was hopeloos slecht.
Ook de eerste tropische zweren werden geconstateerd en enkele amputaties van arm of been hadden al plaats gevonden.
Geneesmiddelen en verband waren schaars en instrumenten nog schaarser. Lichaamsdeelen werden afgezet met een ijzerzaag en een keukenmes enz. enz.. In de ziekententen was de vervuiling hopeloos en trots doktoren en verplegers deden wat zij konden, was daar geen verbetering in te krijgen.
Enkele sadistische Jappen uitten zich minachtend over ons, en ons lot, en schepten genoegen in ons leed en afsterven.
Wij voor ons gooiden veel van de schuld op onze officieren kampcommandanten enz. doch ook die als zij goed wilden, vonden geen greintje medewerking bij de Jap of Koreaan.
_______
De marsch naar Hin-dato (zie de vorige bladzijde); op den achste Maart 1943 duurde van s'morgens 10 tot s'middags 6 uur. Wij hadden toen twintig km. afgelegd over een moeilijk begaanbare weg in stof en hitte en kwamen doodelijk vermoeid vies en hongerig, in het kamp Rin-tin aan.
De aanblik van de menschen in dit kamp was nog erger dan in Kin Sayark. Het waren als het ware al reeds gestorven menschenlichamen die je daar zag bewegen.
In die dagen werd dan ook Rin-tin het doodenkamp genoemd, er lagen er toen al meer dan honderd begraven en dat vermeerderde dagelijks met 3 of 4.
Het heele kamp telde slechts plus minus 800 man en daarvan was geen 10 % meer fit.
Ik was te moe om verder rond te kijken en sliep na een hap eten spoedig, ergens buiten één der loodsen, in.
Van Benthem zag nog kans om eenige stadswachtvrienden op te zoeken en moed in te spreken.
Ds. Hamel was in dit kamp en deed daar veel goed.
De volgende dag vertrokken wij weer tegen een uur of 10.
Enkelen van ons moesten in dit doodenkamp wegens uitputting achterblijven.
Ik voor mij had met m'n vermoeid lichaam s'morgens geholpen aan het opladen van eenige vrachtauto's en kans gezien om m'n zware koffer op die auto's te stoppen, zoodat ik die niet behoefde te sjouwen. Van Benthem was zoo gelukkig niet, doch na een half uur haalde ons een leege vrachtauto in waarop de zwakken hun barang mochten brengen. Van Benthem zag er te sterk uit en slofte niet.
Ik nam toen zijn bullen en het lukte mij, ook die op de auto te krijgen. Zoo liepen wij met alleen ons rolletje en een eetpannetje die laatste dagmarsch en kwamen, weliswaar nog vermoeid, doch niet bepaald uitgeput tegen de avond in Kwie-ma aan.
Onderweg waren er nog enkele achtergebleven doch die kwamen diep in de nacht alsnog aan.
Een groot gedeelte van ons was uitgeput en moest de volgende dag in de tenten blijven.
(Goenie zakken = Jute zakken
Beri2 of Beri beri = een tropische ziekte door gebrek aan vitaminen) red.
===========================
Copyright: R.Derks
Er heeft nog niemand gereageerd.
Voor meer informatie over nieuws uit de kranten van Nederlands-Indië
La vie est un pélerinage